www.GotQuestions.org/Nederlands



Vraag: "Moet de Katholieke traditie gezag een gelijkwaardig of groter gezag hebben dan de Bijbel?"

Antwoord:
Moet of mag van kerkelijke tradities aanvaard worden dat ze een gelijkwaardig gezag hebben als de Schrift? Of zouden kerkelijke tradities alleen gevolgd moeten worden als ze volledig in overeenstemming zijn met de Schrift? Het antwoord op deze vragen speelt een grote rol bij het bepalen wat je gelooft en hoe je als Christen door het leven gaat. Het is ons standpunt dat alleen de Schrift de enige gezaghebbende en onfeilbare bron is voor de Christelijke doctrine en het Christelijke leven. Tradities zijn alleen geldig als deze op het stevige fundament van de Schrift zijn gebouwd en volledig in overeenstemming zijn met de hele Schrift. Hier volgen zeven Bijbelse redenen die de leer ondersteunen dat de Bijbel aanvaard moet worden als het gezag voor het geloof en de Christelijke praktijk:

(1) De Schrift beweert zelf door God ingegeven te zijn (2 Timoteüs 3:16) en de Schrift bevat herhaaldelijk de volgende woorden: “Zo spreekt de HEER…” Met andere woorden: het geschreven Woord wordt herhaaldelijk behandeld als Gods Woord. Er wordt nooit over enige kerkelijke traditie beweerd dat die eveneens door God ingegeven en onfeilbaar is.

(2) Steeds weer beroepen Jezus en de apostelen zich op de Schrift om hun handelingen en hun leer te verdedigen (Matteüs 12:3,5; 19:4; 22:31; Marcus 12:10). Er zijn meer dan 60 verzen waarin je kunt lezen: “Er staat geschreven…” en die door Jezus en de apostelen werden gebruikt om hun leer te ondersteunen.

(3) De kerk wordt opgeroepen om dwalingen met de Schrift te bestrijden (Handelingen 20:32). Op eenzelfde manier werd het geschreven woord in het Oude Testament gezien als de bron van de waarheid waarop een mens zijn leven zou moeten baseren (Jozua 1:8; Deuteronomium 17:18-19; Psalm 1; Psalm 19:7-11; 119; enzovoorts). De Sadduceeën waren van de juiste doctrine over de opstanding afgedwaald. Jezus gaf de reden: zij kenden de Schrift niet (Marcus 12:24).

(4) Er wordt nooit gesteld dat onfeilbaarheid een eigenschap zou zijn van kerkleiders na de apostelen. In het Oude en in het Nieuwe Testament kan gezien worden dat religieuze leiders die op de juiste wijze waren aangesteld toch Gods mensen op een dwaalspoor konden zetten (1 Samuël 2:27-36; Matteüs 15:14; 23:1-7; Johannes 7:48; Handelingen 20:30; Galaten 2:11-16). Beide Testamenten sporen mensen aan om de Schrift te bestuderen om te kunnen bepalen wat waar is en wat onwaar is (Psalm 19; 119; Jesaja 8:20; 2 Timoteüs 2:15; 3:16-17). Hoewel Jezus ons leerde om respect te tonen aan religieuze leiders (Matteüs 23:3), een aanmaning die door de apostelen werd gevolgd, hebben we toch het voorbeeld van de apostelen waarin zij afstand namen van het gezag van hun religieuze leiders, toen dat inging tegen de dingen die Jezus hun had geboden (Handelingen 4:19).

(5) Jezus stelde de Schrift gelijk aan Gods Woord (Johannes 10:35). Aan de andere kant veroordeelde Hij enkele religieuze tradities omdat deze strijdig waren met het geschreven woord (Marcus 7:1-13). Jezus gebruikt nooit een religieuze traditie om Zijn handelingen of Zijn leer te ondersteunen. Voordat het Nieuwe Testament werd geschreven was het Oude Testament de enige door God ingegeven Schrift. Maar er waren letterlijk honderden Joodse “tradities” die in de Talmoed waren vastgelegd (een verzameling van commentaren dat door de Joodse rabbijnen was samengesteld). Jezus en de apostelen hadden zowel het Oude Testament als de Joodse traditie tot hun beschikking. Maar nergens in de Schrift doen Jezus en de apostelen een beroep op de Joodse tradities, terwijl ze wel honderden malen het Oude Testament citeren of ernaar verwijzen. De Farizeeën beschuldigden Jezus en de apostelen van het “overtreden van de tradities” (Matteüs 15:2). Jezus antwoordde met een berisping: “Waarom overtreedt zelfs u het gebod van God door uw traditie?” (Matteüs 15:3). De manier waarop Jezus en de apostelen een onderscheid maakten tussen de Schrift en de tradities is een voorbeeld voor de kerk. Jezus berispte vooral het gebruik van de “geboden van mensen” als doctrines (Matteüs 15:9).

(6) De Schrift heeft de belofte dat hij nooit zal falen en dat hij volledig zal worden volbracht. Nogmaals, deze belofte is nooit aan de tradities van de kerk gegeven (Psalm 119:89,152; Jesaja 40:8; Matteüs 5:18; Lucas 21:33).

(7) De Schrift is het werktuig van de Heilige Geest en Zijn middel om Satan te overwinnen en levens te veranderen (Hebreeën 4:12; Efeziërs 6:17).

"Van kindsbeen af kent u de heilige geschriften waaruit u de wijsheid kunt putten die u brengt tot de redding, door het geloof in Christus Jezus. Elk schriftwoord is door God geïnspireerd en is dus bruikbaar voor het onderricht, voor het weerleggen van dwalingen, voor de verbetering van de zeden en voor de opvoeding tot een rechtschapen leven, zodat de mens van God berekend is voor zijn taak en toegerust is voor elk goed werk" (2 Timoteüs 3:15-17). "Houd u dan aan het onderricht en de getuigenis! Als men niet spreekt volgens dit woord, waartegen geen bezwering baat, zwerft men uitgeput en hongerig rond, verbitterd door de honger." (Jesaja 8:20)

Volgens 2 Timoteüs 3:15-17 is de Schrift in staat om iemand de kennis over de verlossing te verschaffen, is de Schrift door God ingegeven en is de Schrift wat wij nodig hebben om voldoende toegerust te zijn voor elk goed werk. “Berekend en toegerust” zijn betekent dat de Schrift het enige is wat we nodig hebben. De Schrift bevat alle informatie van God die wij nodig hebben voor onze verlossing en om een leven vol goede daden te leiden. Volgens Jesaja 8:20 zijn “het onderricht en de getuigenis” (begrippen die naar de Schrift verwijzen, zie Psalm 119) de standaard die voor de waarheid moet worden gebruikt.

"Nog diezelfde nacht lieten de broeders Paulus en Silas naar Berea vertrekken. Ook daar gingen ze naar de synagoge van de Joden. Hier waren ze vriendelijker dan in Tessalonica: ze aanvaardden hun prediking met alle bereidwilligheid en onderzochten dagelijks de Schriften of het inderdaad zo was" (Handelingen 17:10-11). Hier lezen we hoe de Joodse mensen van het dorp Berea geprezen werden, omdat zij de leer van Paulus vergeleken met de Schrift. Zij aanvaardden de woorden van Paulus niet zonder meer als gezaghebbend. Zij onderzochten de woorden van Paulus, vergeleken ze met de Schrift, en concludeerden dat ze juist waren.

In Handelingen 20:27-32 erkent Paulus in het openbaar dat “wolven” en valse leermeesters naar voren zouden treden: “vanuit uw eigen kring” (vanuit de kerk zelf). Aan wie vertrouwde hij hen toe? Aan “God en aan het woord van zijn genade”. Niet aan de “kerkleiders” (zij waren zelf de kerkleiders), niet aan de tradities van de kerk en ook niet aan een toeziend ouderling in het bijzonder. In plaats daarvan verwees Paulus hen naar het Woord van God.

Al is er geen enkel vers dat stelt dat alleen de Bijbel ons gezag mag zijn, kunnen we samengevat toch zeggen dat de Bijbel telkens weer aansporingen geeft om het geschreven Woord te hanteren als de bron van alle gezag. Wanneer de oorsprong van de leer van een profeet of religieus leider wordt onderzocht, dan wordt steeds een beroep op de Schrift gedaan als de standaard voor de waarheid.

De Rooms-katholieke Kerk gebruikt een aantal Bijbelse passages om hun gebruik van tradities op eenzelfde gezaghebbend niveau als de Schrift te ondersteunen. Hier volgen enkele van de meest gebruikte passages, elk met een korte uitleg:

"Dus, broeders en zusters, wees standvastig en houd u aan de overleveringen waarin u door ons, mondeling dan wel schriftelijk, bent onderwezen" (2 Tessalonicenzen 2:15). "Wij bevelen u, broeders en zusters, in naam van onze Heer Jezus Christus, iedere broeder te mijden die de arbeid schuwt en niet leeft volgens de overlevering die u van ons hebt ontvangen" (2 Tessalonicenzen 3:6). Deze passages hebben betrekking op de tradities (“overlevering”) die de Tessalonicenzen zowel mondeling als schriftelijk van Paulus zelf hadden gekregen. Zij hebben echter geen betrekking op overgeleverde tradities, maar op de leer die zij zelf uit de mond of via de pen van Paulus hadden ontvangen. Paulus geeft hier niet zijn zegen aan alle tradities, maar alleen aan de tradities die hij zelf aan de Tessalonicenzen had overgeleverd. Dit staat in schril contrast met de tradities van de Rooms-katholieke Kerk, die pas sinds de vierde eeuw en later zijn overgeleverd, en niet uit de mond of via het schrijven van één van de apostelen.

"Ik hoop spoedig bij u te komen. Maar ik schrijf u dit voor het geval dat ik mocht worden opgehouden. Dan weet u hoe men zich behoort te gedragen in Gods huis; dat is de kerk van de levende God, de pijler en de grondslag van de waarheid" (1 Timoteüs 3:14-15). “De pijler en de grondslag van de waarheid” geeft niet aan dat de kerk de schepper van de waarheid is of dat de kerk tradities kan voortbrengen die de Schrift aanvullen. Het feit dat de kerk “de pijler en de grondslag van de waarheid” is betekent eenvoudig dat de kerk de verkondiger en de verdediger van de waarheid is. Het Nieuwe Testament prijst kerken omdat zij de waarheid verkondigen, "want van u uit heeft het woord van de Heer zich verbreid" (1 Tessalonicenzen 1:8). Het Nieuwe Testament prijst de vroege Christenen omdat zij de waarheid verdedigden: "u allen die, tijdens mijn gevangenschap en bij de verdediging en bekrachtiging van het evangelie, in de genade deelt die mij gegeven wordt" (Filippenzen 1:7). Er bestaat geen enkel vers in de hele Schrift dat aangeeft dat de kerk het gezag heeft om nieuwe waarheden te ontwikkelen of om nieuwe waarheden uit te vaardigheden alsof deze uit de mond van God afkomstig zouden zijn.

"De Helper die de Vader jullie in mijn naam zal zenden, zijn heilige Geest, zal jullie verder in alles onderrichten: Hij zal jullie alles laten begrijpen wat Ik jullie gezegd heb" (Johannes 14:26). Dit was een belofte die alleen aan de apostelen werd gegeven. De Heilige Geest zou de apostelen helpen om alle dingen te onthouden die Jezus hun had verteld. Nergens zegt de Bijbel dat er een apostolische opvolgingslijn zou zijn en dat deze belofte ook voor hun zou zijn.

"Ik zeg jou: jij bent Petrus; op die steenrots zal Ik mijn kerk bouwen, en de poorten van het dodenrijk zullen haar er niet onder krijgen. Ik zal je de sleutels geven van het koninkrijk der hemelen, en wat je op aarde bindt zal ook in de hemel gebonden zijn, en wat je op aarde ontbindt zal ook in de hemel ontbonden zijn’" (Matteüs 16:18-19). Deze verzen worden door de Rooms-katholieke Kerk gebruikt om hun leer te ondersteunen dat Petrus de eerste paus was en dat de kerk op Hem gebouwd werd. Maar wanneer je dit in de context plaatst van wat er in het boek Handelingen plaatsvindt, dan zul je ontdekken dat Petrus degene was die het evangelie voor de wereld opende, maar in die zin dat hij de eerste was die het evangelie van Christus op de Pinksterdag predikte (Handelingen 2). Petrus was de eerste die het evangelie aan de heidenen verkondigde (Handelingen 10). Het “binden en ontbinden” werd dus gedaan door de verkondiging van het evangelie, niet door enige Rooms-katholieke traditie.

Hoewel het duidelijk is dat de Schrift aangeeft zelf het hoogste gezag te zijn, geeft de Schrift nergens enige aanwijzingen voor een “gezaghebbende traditie die gelijk staat aan de Schrift”. Sterker nog, het Nieuwe Testament spreekt zich vaker uit tegen tradities dan ten gunste van tradities.

De Rooms-katholieke Kerk beweert dat de Schrift door de Kerk aan de mensen werd gegeven en dat de Kerk daardoor een gelijkwaardig of hoger gezag dan de Schrift heeft. Maar zelfs in de werken van de Rooms-katholieke Kerk zelf (uit het Eerste Concilie van het Vaticaan) kun je lezen dat de Kerkelijke concilies – die bepaalden welke boeken als Gods Woord zouden worden beschouwd - slechts erkenden wat de Heilige Geest reeds duidelijk had gemaakt: dat de Kerk de Schrift aan de mensen “had gegeven”, maar dat de Kerk slechts “erkende” wat God, via de Heilige Geest, reeds had gegeven. Zoals A. A. Hodge zegt: wanneer een boer een prins herkent en hem bij zijn naam noemt, dan heeft hij nog niet het recht om over het koninkrijk te heersen. Op eenzelfde manier hebben de kerkelijke concilies geen gezag dat gelijkwaardig is aan de door God geïnspireerde boeken, ook al (h)erkenden zij welke boeken door God ingegeven waren en welke boeken de eigenschappen vertoonden van een door God geïnspireerd boek.

Samengevat: er kan geen enkele passage worden gevonden die stelt dat “alleen het geschreven Woord, en niet tevens de traditie, ons enige gezag voor het Christelijke geloof en leven is”. Maar tegelijkertijd moet ook toegegeven worden dat de schrijvers van het Oude Testament, Jezus en de apostelen, steeds weer de Schrift als maatstaf gebruikten en dat zij al hun volgelingen aanspoorden om dit voorbeeld te volgen.

© Copyright Got Questions Ministries