Vraag: "Wat is het Katholieke sacrament van de Heilige Eucharistie? Wat is de Katholieke definitie van de viering van de Heilige Eucharistie?"
Antwoord:
Katholieken beschouwen de Heilige Eucharistie / Katholieke Mis als de belangrijkste en hoogste vorm van bidden. Het bijwonen van de Mis is feitelijk een verplichting, op elke zondag en op elke andere verplichte feestdag. Het nalaten hiervan is een dodelijke zonde. De Mis wordt in twee secties verdeeld, de Liturgie (Dienst) van het Woord en de Liturgie van het Altaar (of Tafel, Eucharistie). De Liturgie van het Woord bestaat uit twee lezingen (één uit het Oude Testament en één uit het Nieuwe Testament), de Tussenzang (meestal een Psalm), een Evangelielezing, de homilie (oftewel de preek) en algemene voorbeden.
Het zwaartepunt van de Mis is het tweede deel, de Liturgie van de Heilige Eucharistie. Tijdens dit gedeelte delen de Katholieken in het lichaam en bloed van Jezus in de vorm van brood en wijn die aan de congregatie worden uitgereikt. Volgens de Bijbel wordt dit ter herinnering aan Christus gedaan (1 Korintiërs 11:23-25, zie ook Lucas 22:18-20 en Matteüs 26:26-28). Maar het Catechismus van de Katholieke Kerk zegt het volgende in paragraaf 1366: “De eucharistie is dus een offer, omdat zij het kruisoffer tegenwoordig stelt, omdat zij er de gedachtenis van is en er de vruchten van toepast”. Het Catechismus gaat in paragraaf 1367 verder met de volgende stelling:
Het offer van Christus vormt met het offer van de eucharistie één enkel offer: "De offergave is een en dezelfde: door het priesterlijk dienstwerk offert nu dezelfde die eertijds aan het kruis zichzelf ten offer opdroeg; alleen de wijze van offeren is verschillend." "En omdat in dit goddelijk offer dat tijdens de mis voltrokken wordt, is dezelfde Christus, die zichzelf eenmaal op het altaar van het kruis op bloedige wijze offerde, aanwezig en wordt Hij op onbloedige wijze geofferd."
In het boek Maleachi voorspelt de profeet de afschaffing van het oude offerssysteem en de instelling van een nieuw offer: “Het zou beter zijn als een van jullie de tempeldeuren zou sluiten en jullie het vuur op mijn altaar niet langer zouden aansteken, want dat is toch zinloos. Ik wijs jullie af – zegt de HEER van de hemelse machten – en de offers die jullie brengen aanvaard ik niet. Van waar de zon opgaat tot waar ze ondergaat staat mijn naam bij alle volken in aanzien, overal brengt men mij reukoffers en reine offergaven. Mijn naam staat bij alle volken in aanzien – zegt de HEER van de hemelse machten" (Maleachi 1:10-11). Dit betekent dat de heidenen God ooit zullen verheerlijken en dat zij Hem dan overal reine offergaven zullen brengen. De Katholieken zien dit als de Eucharistie. Maar de Apostel Paulus bekijkt dit vanuit een andere invalshoek: “Broeders en zusters, met een beroep op Gods barmhartigheid vraag ik u om uzelf als een levend, heilig en God welgevallig offer in zijn dienst te stellen, want dat is de ware eredienst voor u” (Romeinen 12:1). De Eucharistie kan slechts in een beperkt aantal uitgekozen plaatsen worden geofferd: de Kerken die volgens de Katholieke Canonieke Wet zijn gewijd en gezegend. Het idee dat wij onze lichamen als levende offers aanbieden past beter bij de taal van de profetie, die ons vertelt dat de offers “overal” zullen worden gebracht.
De Rooms-katholieke Kerk gelooft dat het brood en de wijn van de Heilige Eucharistie feitelijk het lichaam en het bloed van Christus worden. Ze proberen om deze gedachtegang te ondersteunen met passages als Johannes 6:32-58, Matteüs 26:26, Lucas 22:17-23 en 1 Korintiërs 11:24-25. In 1551 na Christus stelde het Concilie van Trente officieel: “Het is de overtuiging van de Kerk (...) dat door de Consecratie van brood en wijn een verandering optreedt van heel de substantie van brood in de substantie van het Lichaam van Christus, onze Heer, en van heel de substantie van de wijn in de substantie van het Bloed. Deze verandering wordt door de Katholieke Kerk op een geschikte en eigen wijze transsubstantiatie genoemd” (Sessie XIII, hoofdstuk IV; zie canon II). De Kerk leert de Katholieken dat zij, door in de Eucharistie te delen, Johannes 6:53 vervullen: “Waarachtig, ik verzeker u: als u het lichaam van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt u geen leven in u.”
Maar wat betekent dat werkelijk? Jezus gaat als volgt verder: “Het is de Geest die levend maakt, het vlees helpt niets. De woorden die Ik tot jullie gesproken heb, zijn geest: ze zijn leven” (Johannes 6:63). Dus, als “het vlees niets helpt”, waarom zouden we dan het vlees van Jezus moeten eten om eeuwig leven te kunnen hebben? Dit wordt pas logisch wanneer Jezus ons vertelt dat de woorden die Hij spreekt “geest” zijn. Jezus zegt hiermee dat dit geen letterlijke leer is, maar een geestelijke. De taal past perfect bij de eerder genoemde uitspraak van de apostel Paulus “om uzelf als een levend, heilig en God welgevallig offer in zijn dienst te stellen, want dat is de ware eredienst voor u" (Romeinen 12:1).
In de Joodse gedachte stond het brood gelijk aan de Tora. Wanneer van de Tora “gegeten” werd, dan werd daarmee het lezen en begrijpen van het verbond van God bedoeld (zie Deuteronomium 8:3). Het apocriefe boek van Sirach stelt bijvoorbeeld: “Degenen die van mij eten houden honger naar mij en wie van mij drinken wensen steeds meer. Hij die mij gehoorzaamt wordt niet beschaamd en zij die in mijn geest werken mislukken niet. Dit alles is gegeven met het verbondsboek van de allerhoogste God, met de Wet die Mozes ons heeft opgelegd als erfdeel voor Jakobs gemeenten” (Sirach 24:21-23). Dit citaat uit Sirach betekent niet dat we dit als een Schriftuurlijk boek beschouwen; het dient alleen om te laten zien hoe het Joodse volk over de Mozaïsche Wet dacht. Het is belangrijk om te begrijpen hoe de vergelijking tussen brood en de Tora in elkaar steekt om te kunnen waarderen wat Jezus hier wilde zeggen.
In Johannes 6 vertelt Jezus de menigte feitelijk dat Hij superieur is aan de Tora (zie Johannes 6:49-51) en het hele Mozaïsche wettelijke systeem. In de passage uit Sirach wordt gesteld dat mensen die van de Wet eten nog steeds “honger houden” en “steeds meer wensen te drinken”. Deze taal wordt door Jezus weerspiegeld wanneer Hij zegt: “Wie naar Mij toe komt krijgt geen honger meer, en wie in Mij gelooft krijgt nooit meer dorst” (Johannes 6:35). Jezus gebiedt mensen hier niet om letterlijk Zijn vlees te eten en Zijn bloed te drinken, maar Hij vertelt hen over de kern van de hele Christelijke doctrine: het geloof in Jezus Zelf ("Dit werk vraagt God van u: dat u gelooft in Hem die Hij gezonden heeft", Johannes 6:29). Daarom is de Katholieke interpretatie van Johannes 6 on-Bijbels.
Op de tweede plaats bestaat er een zeer duidelijke analogie tussen Johannes 6 en de tijd van Mozes waarin de manna werd gegeten. In de tijd van Mozes was de manna Gods voedselvoorziening voor de Israëlieten toen zij door de woestijn zwierven. Maar in Johannes 6 beweerde Jezus dat hij de ware manna was, het brood van de hemel. Met deze uitspraak beweerde Jezus dat Hij Gods volledige voorziening was voor de verlossing van de mens. Manna was Gods voorziening om mensen van de hongerdood te redden. Jezus is Gods voorziening om mensen van de verdoemenis te redden. Net zoals de Israëlieten gered konden worden door de manna aan te nemen, zo moet ook Jezus worden aangenomen (in geloof) om gered te kunnen worden.
Het is zeer duidelijk dat Jezus Zichzelf als het Brood van Het Leven noemde en Zijn volgelingen in Johannes 6 aanmoedigde om Zijn vlees te eten. Maar we hoeven niet te concluderen dat Jezus ons hier leerde wat de Katholieken “transsubstantiatie” noemen. Het Heilige Avondmaal / de Christelijke Communie / Heilige Eucharistie was hier nog niet ingesteld. Jezus introduceerde de Heilige Eucharistie / Mis / het Heilige Avondmaal pas in Johannes hoofdstuk 13. Daarom is het ongegrond om Johannes 6 te lezen alsof deze passage betrekking zou hebben op het Heilige Avondmaal. Zoals we hierboven hebben laten zien kan deze passage het best uitgelegd worden in de context van de aanvaarding van Jezus, in geloof, om gered te worden. Wanneer wij Hem als onze Redder aanvaarden, ons geloof volledig in Hem stellen, dan “eten we Zijn lichaam” en “drinken we Zijn bloed”. Zijn lichaam werd (ten tijde van Zijn dood) gebroken en Zijn bloed werd vergoten om in onze redding te voorzien. 1 Korintiërs 11:26: “Dus altijd wanneer u dit brood eet en uit de beker drinkt, verkondigt u de dood van de Heer, totdat hij komt.”
Het maakt niet uit of de Katholieke definitie van de Heilige Eucharistie een “hernieuwde offergave” van Christus is of “een nieuwe aanbieding” van het offer van Christus – beide ideeën zijn on-Bijbels. Christus hoeft niet opnieuw opgeofferd te worden. Hebreeën 7:27 verkondigt: "Hij hoeft niet, zoals de andere hogepriesters, elke dag eerst offers op te dragen voor zijn eigen zonden en dan voor die van het volk; dat heeft hij immers voor eens en altijd gedaan toen hij het offer van zijn leven bracht.” Op eenzelfde manier verkondigt 1 Petrus 3:18: "Ook Christus immers heeft, terwijl hij zelf rechtvaardig was, geleden voor de zonden van onrechtvaardigen, voor eens en altijd, om u zo bij God te brengen…” Het offer dat Christus door middel van Zijn dood aan het kruis voor eens en altijd bracht was voldoende om verzoening te brengen voor al onze zonden (1 Johannes 2:2). Daarom hoeft de offergave van Christus niet opnieuw te worden uitgevoerd. In plaats daarvan moet het offer van Christus in geloof worden ontvangen (Johannes 1:12; 3:16). Het eten van het vlees van Christus en het drinken van Zijn bloed zijn symbolen voor de volledige ontvangst van het offer dat Hij in onze plaats heeft gebracht en dat ons uit genade is geschonken, via ons geloof.