Antwoord:
Newtons eerste bewegingswet stelt dat een object in beweging ertoe neigt in beweging te blijven, en dat een object in een rusttoestand ertoe neigt in die rusttoestand te blijven. Terwijl sommige mensen van nature gedreven zijn om initiatieven te ondernemen en te voltooien, zijn andere mensen apathisch en moeten gemotiveerd worden om hun inactiviteit te overwinnen. Luiheid is voor sommige mensen een manier van leven, maar voor alle mensen een verleiding. Maar de Bijbel is duidelijk over het feit dat luiheid een zonde is, omdat de Heer de mens aangesteld heeft om te werken. “Ga naar de mieren, luiaard, kijk hoe ze werken en word wijs ” (Spreuken 6:6).
De Bijbel heeft een heleboel te zeggen over luiheid. Vooral de Spreuken zijn gevuld met wijsheid aangaande luiheid en met waarschuwingen voor de luilak. De Spreuken vertellen ons dat een lui mens een hekel heeft aan werk: “De verlangens van een luiaard leiden tot zijn dood, hij weigert zijn handen te gebruiken” (21:25); hij houdt van slaap: “Zoals een deur in zijn scharnieren draait, zo draait een luiaard zich om in zijn bed” (26:14); hij verzint smoesjes: “Een luiaard zegt: ‘Er is een leeuw op de weg, er sluipt een leeuw in de straten’ ” (26:13); hij verkwist tijd en energie: “Wie lui is in zijn werk, werkt aan zijn eigen ondergang” (18:9); hij gelooft dat hij wijs is, maar is feitelijk een dwaas: “Een luiaard vindt zichzelf veel wijzer dan zeven mensen met een afgewogen oordeel” (26:16).
De Spreuken vertellen ons verder wat luie mensen in het vooruitzicht hebben: een lui mens wordt een dienaar (of schuldenaar) van anderen: “Een vlijtig mens verwerft gezag, luiheid leidt tot slavernij” (12:24); zijn toekomst ziet er niet rooskleurig uit: “Een luiaard ploegt niet in de herfst, en vraagt zich in de zomer af waarom hij niet kan oogsten” (20:4); hij kan in armoede vervallen: “De verlangens van een luiaard worden niet vervuld, een vlijtig mens wordt rijkelijk gelaafd” (13:4).
Er is geen ruimte voor luiheid in het leven van een Christen. Het is goed dat nieuwe gelovigen de volgende waarheid wordt onderwezen: “Door zijn genade bent u nu immers gered, dankzij uw geloof. Maar dat dankt u niet aan uzelf; het is een geschenk van God en geen gevolg van uw daden, dus niemand kan zich erop laten voorstaan” (Efeziërs 2:8-9). Maar een gelovige kan stagneren als hij abusievelijk gelooft dat God geen goede vruchten verwacht uit een getransformeerd leven. “Want hij heeft ons gemaakt tot wat wij nu zijn: in Christus Jezus geschapen om de weg te gaan van de goede daden die God heeft voorbereid” (Efeziërs 2:10). Christenen worden niet door hun werken gered, maar tonen wel hun geloof door middel van hun werken (Jakobus 2:18, 26). Luiheid is een schending van Gods doel: goede daden. Maar de Heer geeft Christenen de kracht om de vleselijke neiging tot luiheid te overwinnen door ons een nieuwe natuur te geven (2 Korintiërs 5:17).
In onze nieuwe natuur worden we gemotiveerd tot ijver en productiviteit, uit liefde voor onze Redder die ons heeft vrijgekocht. Onze oude neiging tot luiheid – en alle andere zonden – is vervangen door een verlangen om godvruchtige levens te leiden: “Laat wie steelt niet meer stelen, maar eerlijk de kost verdienen door zelf hard te werken om iets weg te kunnen geven aan wie het nodig heeft.” (Efeziërs 4:28). We zijn nu overtuigd van de noodzaak om voor onze gezinnen te zorgen door middel van onze arbeid: “Wie niet voor de eigen familie zorgt, zelfs niet voor huisgenoten, heeft het geloof verloochend en is slechter dan een ongelovige.” (1 Timoteüs 5:8); en ook voor anderen in het gezin van God: “U weet wel dat ik eigenhandig heb voorzien in mijn levensonderhoud en dat van mijn metgezellen. In alles heb ik u getoond dat u de zwakken zo, door hard te werken, moet steunen, indachtig de woorden van de Heer Jezus, die immers gezegd heeft: 'Geven maakt gelukkiger dan ontvangen.'” (Handelingen 20:34-35).
Als Christenen weten we dat onze inspanningen door de Heer beloond zullen worden, als we volharden in onze ijver: “Laten we daarom het goede doen, zonder op te geven, want als we niet verzwakken zullen we oogsten wanneer de tijd daarvoor gekomen is. Laten we dus, in de tijd die ons nog rest, voor iedereen het goede doen, vooral voor onze geloofsgenoten” (Galaten 6:9-10); “Wat u ook doet, doe het van harte, alsof het voor de Heer is en niet voor de mensen, want u weet dat u van de Heer een erfenis als beloning zult ontvangen – uw meester is Christus!” (Kolossenzen 3:23-24); “Want God is niet zo onrechtvaardig dat hij vergeet wat u hebt gedaan, hoeveel liefde u aan zijn naam hebt betoond door sinds jaar en dag steun te verlenen aan de gelovigen” (Hebreeën 6:10).
Christenen zouden in Gods kracht moeten werken om te evangeliseren en discipelen te maken. De apostel Paulus is ons voorbeeld: “Hem [Christus] verkondigen wij wanneer we iedereen waarschuwen en in alle wijsheid onderrichten, om iedereen tot volmaaktheid in Christus te brengen. Daarvoor span ik mij in en strijd ik met zijn kracht, die volop in mij werkzaam is” (Kolossenzen 1:28-29). Zelfs in de hemel zullen Christenen God blijven dienen, al zal onze arbeid dan niet meer verzwaard worden door de zonde (Openbaring 22:3). Bevrijd van ziekte, verdriet en zonde – zelfs luiheid – zullen de heiligen de Heer tot in de eeuwigheid verheerlijken. “Kortom, geliefde broeders en zusters, wees standvastig en onwankelbaar en zet u altijd volledig in voor het werk van de Heer, in het besef dat door de Heer uw inspanningen nooit tevergeefs zijn” (1 Korintiërs 15:58).