Vraag: "Wat zegt de Bijbel over de Paus / het Pausdom?"
Antwoord:
Het onderricht van de Rooms-katholieke Kerk over de Paus (“paus” betekent “vader”) heeft te maken met de volgende Rooms-katholieke doctrines en is hier ook op gebaseerd:
1) Christus maakte Petrus de leider van de apostelen en van de kerk (Matteüs 16:18-19). Door Petrus de “sleutels van het koninkrijk” te geven verhief Christus hem niet alleen tot leider, maar maakte Hij hem als vertegenwoordiger van Christus op aarde ook onfeilbaar in woord en daad (wanneer hij vanuit zijn zetel, of “ex cathedra”, spreekt). Dit vermogen om op een onfeilbare manier namens de kerk te handelen, wanneer dit “ex cathedra” wordt gedaan, werd aan de opvolgers van Petrus doorgegeven en op deze manier kreeg de Kerk een onfeilbare gids op aarde. Het doel van het Pausdom is om de Kerk op een foutloze manier te leiden.
2) Petrus werd later de eerste bisschop van Rome. Als bisschop van Rome oefende hij gezag uit over alle andere bisschoppen en kerkleiders. De leer dat de bisschop van Rome gezag heeft over alle andere bisschoppen wordt ook wel het “primaatschap” van de Roomse bisschop genoemd.
3) Petrus droeg zijn apostolische gezag over aan de volgende bisschop van Rome en de andere apostelen droegen hun apostolisch gezag over aan de bisschoppen die door hen werden ingewijd. Deze nieuwe bisschoppen gaven hun apostolische gezag op hun beurt weer over aan de bisschoppen die zij inwijdden, enzovoorts. Deze “overhandiging van apostolisch gezag” wordt “apostolische opvolging” genoemd.
4) Gebaseerd op de Rooms-katholieke bewering dat er een keten van Roomse bisschoppen bestaat die nooit onderbroken werd, onderwijzen zij dat de Rooms-katholieke Kerk de enige ware kerk is en dat alle kerken die het primaatschap van de Paus niet aanvaarden zich van de kerk, de oorspronkelijke en enige kerk, hebben afgesplitst.
Nu we enkele doctrines van de Rooms-katholieke Kerk over het Pausdom in het kort hebben besproken, kunnen we de vraag stellen of deze doctrines wel in overeenstemming zijn met de Schrift. De Rooms-katholieke Kerk ziet het Pausdom en het onfeilbare onderwijzende gezag van de “Moederkerk” als een noodzakelijkheid om de Kerk te kunnen leiden en zij gebruikt dit als een logische redenering voor het idee dat God hierin heeft voorzien. Maar wanneer we de Schrift onderzoeken, dan ontdekken we het volgende:
1) Hoewel Petrus centraal stond in de vroege verspreiding van het evangelie (een gedeelte van de betekenis van Matteüs 16:18-19), verkondigt het onderricht van de Schrift, in de context gelezen, nergens dat hij gezag over de andere apostelen of over de Kerk had (zie Handelingen 15:1-23; Galaten 2:1-14; 1 Petrus 5:1-5). Er wordt ook nooit onderwezen dat de bisschop van Rome het primaatschap over de Kerk zou moeten hebben. In plaats daarvan bestaat er maar één verwijzing in de Schrift naar Petrus in “Babylon”, en wel in 1 Petrus 5:13 (Babylon is een naam die soms op Rome van toepassing is). Het Rooms-katholieke onderricht over het primaatschap van de bisschop van Rome is vooral gebaseerd op dit vers en op de historische toename van de invloed van de bisschop van Rome, die het gevolg was van de steun van Constantijn en de Romeinse keizers die hem opvolgden. Maar de Schrift toont ons dat het gezag van Petrus met de andere apostelen werd gedeeld (Efeziërs 2:19-20) en dat het gezag om te “binden en te ontbinden” dat aan hem wordt toegekend op eenzelfde manier met de plaatselijke kerken wordt gedeeld en niet alleen met hun kerkleiders (zie Matteüs 18:15-19; 1 Korintiërs 5:1-13; 2 Korintiërs 13:10; Titus 2:15; 3:10-11).
2) Nergens stelt de schrift dat het gezag van de apostelen werd doorgegeven aan mensen die door hen werden ingewijd (apostolische opvolging) om de kerk van dwalingen te weerhouden. De verzen die de Rooms-katholieke Kerk gebruikt om de doctrine van apostolische opvolging te ondersteunen worden op een zodanige manier uitgelegd dat ze zeggen wat men graag wil (2 Timoteüs 2:2; 4:2-5; Titus 1:5; 2:1; 2:15; 1 Timoteüs 5:19-22). Maar wat de Schrift ons WEL leert is dat zelfs onder de kerkleiders valse leer zou verschijnen en dat Christenen de leer van deze latere kerkleiders met de Schrift zouden moeten vergelijken; volgens de Bijbel is alleen de Schrift onfeilbaar. De Bijbel leert ons niet dat de apostelen onfeilbaar waren, op die zaken na die door hen werden geschreven en in de Schrift werden opgenomen. Paulus maakt in zijn toespraak tot de kerkleiders van de grote stad Efeze gewag van valse leraren en stelt dat zij voor de bestrijding van dergelijke dwalingen niet aan “de apostelen en de mensen die hun gezag zouden overnemen” zouden worden toevertrouwd, maar aan “God en aan het woord van zijn genade…” (Handelingen 20:28-32).
Nogmaals, de Bijbel onderwijst dat de Schrift als maatstaf moet worden gebruikt om vast te stellen wat de waarheid is en wat dwalingen zijn. In Galaten 1:8-9 stelt Paulus dat niet WIE onderwijst, maar WAT onderwezen wordt de leidraad moet zijn om te bepalen wat wel of niet waar is. Hoewel de Rooms-katholieke Kerk nog steeds een vloek (“anathema”) uitspreekt over mensen die het gezag van de Paus afwijzen, wordt deze vloek in de Schrift voorbehouden aan mensen die een ander evangelie verkondigen (Galaten 1:8-9).
3) Al beschouwt de Rooms-katholieke Kerk de apostolische opvolging als een logische noodzakelijkheid, zodat God de Kerk op een foutloze manier kan leiden, stelt de Schrift dat God door middel van de volgende zaken voor Zijn Kerk zorgt:
(a) Onfeilbare Schriftteksten (Handelingen 20:32; 2 Timoteüs 3:15-17; Matteüs 5:18; Johannes 10:35; Handelingen 17:10-12; Jesaja 8:20; 40:8; enzovoorts). Opmerking: Petrus plaatst de werken van Paulus op gelijke hoogte met andere Schriftteksten (2 Petrus 3:16),
(b) Het nooit eindigende hogepriesterschap van Christus in de hemel (Hebreeën 7:22-28),
(c) De voorziening van de Heilige Geest die de apostelen na de dood van Christus in de waarheid leidde (Johannes 16:12-14), die gelovigen de gaven geeft die zij voor hun bedieningen nodig hebben, zoals het onderwijs van anderen (Romeinen 12:3-8; Efeziërs 4:11-16), en die het geschreven woord als Zijn belangrijkste hulpmiddel gebruikt (Hebreeën 4:12; Efeziërs 6:17).
Hoewel er vele (vanuit menselijk oogpunt gezien) goede en zedelijke mensen zijn geweest die als Paus van de Rooms-katholieke Kerk hebben gediend, waaronder Paus Johannes Paulus II en Paus Benedictus XVI, moet de Rooms-katholieke leer over de rol van de Paus toch worden afgewezen, omdat deze niet is gebouwd op de leer van de oorspronkelijke kerk, die voor ons in het Nieuwe Testament wordt beschreven. Deze vergelijking van alle kerkelijke doctrines is essentieel, zodat we het onderricht van het Nieuwe Testament over het evangelie niet mislopen en zo niet alleen zelf het eeuwige leven in de hemel mislopen, maar onbewust ook anderen het verkeerde pad op leiden (Galaten 1:8-9).